main-logo
Praktijkvoorbeelden
Praktijkvoorbeelden

Vast in een grot

Vast in een grot

De kwestie

Juli 2018: Nederland leeft mee met een groep Thaise jongens. Door zware regenval zijn zij opgesloten geraakt in een grot. De leerlingen hebben er op het Jeugdjournaal over gehoord. De leerkracht laat op het bord een tekening van de situatie in de grot zien. De jongens zitten ver weg en delen van de grot staan onder water. Hoe kunnen ze gered worden? De discussie barst los. De kinderen moeten opgehaald worden, daar zijn de leerlingen het over eens. Maar hoe?

Wie zie je?

Adam (12) uit Frankrijk.
Meryem (12) uit Turkije.
Reika (12) uit Japan.
Defne (10) uit Turkije.
Sanskruti (10) uit India.
Adam, Meryem en Defne zitten een schooljaar in de nieuwkomersklas. Reika en Sanskruti zijn er een stuk korter, ongeveer een half jaar. Qua denkniveau zijn deze kinderen aan elkaar gewaagd.

Transcript

LK: En Meryem, jij zei nog iets interessants.
M: Ze moeten ook eten en drinken brengen.
A: Ja, ik wil ook die zeggen, maar ik denk dat die kunnen wel het doen.
M: Misschien ze kunnen de weg met een touwtje hangen. Ze leggen een touw, dan met…
R: Met het touw dan ze kunnen lopen.

Download het volledige transcript (pdf)

Mooie punten

  • De kwestie daagt kinderen uit om te denken en praten vanuit de realiteit

    De leerlingen zijn onder de indruk van wat ze op het Jeugdjournaal hebben gezien. Ze proberen zich echt voor te stellen hoe de redding zou kunnen plaatsvinden. Hoe zorg je dat je de weg niet kwijtraakt, hoe kom je aan zo’n lang touw, wat als het touw op de grond valt? Een goede uitdaging op hun eigen cognitieve niveau.

  • Alle inhoud komt van de kinderen. Wat draagt de leerkracht bij?

    Leerlingen brengen allerlei ideeën in en gaan enthousiast door op elkaars inbreng, grotendeels zonder dat de leerkracht nodig is. Toch zijn er een paar belangrijke momenten, waarop de leerkracht instapt om de voortgang en diepgang van het gesprek te stimuleren. Ze stelt een verdiepende vraag (“kan een touw ook onder water?”), biedt een passend woord aan (“de route markeren”) en geeft feedback op het gespreksverloop. De leerkracht geeft de beurt direct weer terug en laat de inhoud van het gesprek aan de leerlingen.

  • De kinderen nemen uitgebreide beurten en proberen hun ideeën uit te werken

    Het Nederlands van deze leerlingen is nog niet perfect, maar ze zetten al hun taalkennis in om hun bedoelingen duidelijk te maken. Daarbij zijn ze flink aan het redeneren. Ze gebruiken complexe taaldenkfuncties, zoals oorzaak-gevolg relaties en chronologische ordening. Soms gebruiken ze ook al de signaalwoorden daarbij (dan, maar, misschien, daarna, als… dan). Al doende leren ze zich steeds beter uiten.

  • De leerkracht biedt op een goed moment passende bewoordingen aan

    Als Meryem haar idee over het touw heeft toegelicht, vat de leerkracht dat kort samen. Ze geeft daarmee talige feedback: “Maar ze moeten dus een manier vinden om de route te markeren, heet dat, om de route te onthouden.” Omdat de leerlingen op dit moment sterk gemotiveerd zijn om hun bedoelingen te verduidelijken, is dit het geschikte moment om die passender bewoordingen aan te bieden en zo het taalleermechanisme in gang te zetten. Meryem sprak het woord route eerder uit met een Nederlandse /ou/. Na de samenvatting van de leerkracht nam ze de juiste uitspraak over.

Lastige punten en tips

  • De leerlingen praten door elkaar

    De leerlingen zijn zo betrokken, dat ze soms niet kunnen wachten op ruimte voor een beurt. Ze komen tegelijkertijd met hun vervolggedachten en praten door elkaar.

    Tip

    Wordt het gesprek rommelig? Richt de aandacht van leerlingen op wat er gebeurt. De leerkracht doet dat hier door zich op de inhoud te richten: “Wacht, want wat er nu gebeurt is dat er drie kinderen allemaal op hun eigen denkpad zitten.” Dan leidt ze het gesprek terug naar de gedachtelijn van Meryem. De anderen brengen daarna om beurten hun bedenkingen in. Zo kun je als leerkracht lijn brengen in de loop van het gesprek, zonder dat je de regie overneemt.

  • De leerlingen zijn niet allemaal even snel en vaardig met praten in het Nederlands

    De leerkracht heeft het groepje samengesteld op basis van hun cognitief niveau. De Nederlandse taalvaardigheid van de leerlingen is erg verschillend: Reika en Sanskruti zijn een stuk korter in Nederland en nog minder taalvaardig. Ook de karakters verschillen: Adam en Defne zijn veel aanweziger dan Meryem. Hoe houd je zo’n gesprek in balans?

    Tip

    Houd de betrokkenheid van minder taalvaardige of minder assertieve kinderen in de gaten. Als zíj iets inbrengen, zorg je ervoor dat hun bijdrage wordt opgepakt. Ook als dit betekent dat de inbreng van een vaardiger kind dan even blijft liggen. Je kunt leerlingen ook af en toe een gerichte beurt geven.

    • Dit zie je bijvoorbeeld aan het begin van het fragment. Een eerdere opmerking van Meryem was ondergesneeuwd geraakt in het gesprek. De leerkracht geeft Meryem expliciet de beurt: “En Meryem, jij zei nog iets interessants”.

Ervaring van de leerkracht

“Een groter groepje is lastiger te managen. Maar er komt wel echt discussie op gang! Iedereen denkt mee en de leerlingen stellen elkaar kritische vragen. Ook de leerlingen die korter in Nederland zijn denken mee. Dat zie je bijvoorbeeld aan het eind van het fragment, als Sanskruti het idee van de drijvende markering inbrengt.”

Andere praktijkvoorbeelden

Bekijk alle praktijkvoorbeelden

Anderen bekeken ook

Uitdagende onderwerpen voor een taaldenkgesprek

Het bewaken van balans in het gesprek

Deel deze pagina