Afhankelijk van de leeftijd van de nieuwkomersleerling kies je voor Mondelinge Taal groep 3-4 of groep 5-8. De leerlijn Mondelinge Taal is zo samengesteld dat alle doelen herhaald en steeds complexer kunnen worden aangeboden, waardoor de leerling de vaardigheid steeds beter beheerst en in een steeds complexere taak kan toepassen. De 'swirl' (de draaikolk in de vormgeving) visualiseert dit. De aanbodsdoelen mondelinge taalvaardigheid zijn van toepassing tijdens de lessen Nederlandse mondelinge taal. Daarnaast sterk aanbevolen om deze ook tijdens de verschillende vakgebieden en tijdens alle schoolmomenten aan bod te laten komen.
Kan de leerling voor dit vakgebied aansluiten bij de leerstof van de leeftijdsgenoten in het regulier onderwijs? Stap dan af van deze LOWAN-leerlijn. De leerling gaat verder met de reguliere leerdoelen, waarbij de referentieniveaus als uitgangspunt worden genomen.
De voorwaardelijke doelen zijn de doelen die voorwaardelijk zijn om de minimum- en streefdoelen te kunnen behalen en vormen de basis.
De leerkracht vraagt of de leerling een iPad wil pakken uit de kast terwijl ze de iPad aanwijst in haar hand en wijst naar de kast.
De leerling luistert naar een verhaal met prenten. De leerkracht gebruikt korte zinnen en wijst of beeld uit wat ze voorleest.
Drie leerlingen werken samen aan een opdracht. Ze gaan groentesoep maken. De (nieuwe) leerling luistert naar de taakverdeling die een andere leerling voorstelt. Hij knikt begripsvol als hem wordt gevraagd de wortel te snijden.
De leerling vertelt aan de leerkracht dat zijn ouders naar de rapportavond komen. De leerkracht vraagt: ’Komen ze met zijn tweeën? De leerling knikt.
De minimum doelen zijn de doelen die alle nieuwkomersleerlingen in het eerste jaar dat zij onderwijs in Nederland volgen ten minste moeten behalen. Lukt dit niet dan is het erg belangrijk om extra na te gaan welke onderwijsbehoeften de nieuwkomersleerling heeft en waarom deze leerling zich minder snel ontwikkelt m.b.t. desbetreffend vakgebied.
De leerling kijkt naar een korte film van mees Kees en lacht om het grapje dat mees Kees maakt (non-verbaal). De leerling zegt: ‘Wat is hij grappig’ (verbaal).
Een medeleerling speelt een spel de leerling vraagt of hij/ zij mee mag doen. Daarna vraagt hij hoe het spel werkt (de spelregels).
In een gesprek waar een medeleerling de spelregels van het buitenspel uitlegt en voordoet, wacht de leerling tot de medeleerling is uitgesproken en stelt dat een vraag (of kijkt vragend).
De leerkracht vertelt het verhaal van Assepoester. Op de platen is te zien wat er in het verhaal gebeurt. De leerkracht vraagt: 'Waar zie je dat de prins vraagt aan het meisje het glazen schoentje te passen?'
De leerkracht vertelt over de invulling van de dag. Ze wijst het dagprogramma op het bord aan.
Tijdens het (kring)gesprek vertelt een medeleerling dat hij de voetbalwedstrijd heeft gezien op televisie en dat het 2-1 werd. De leerling vult de mede leerling aan en zegt: ‘Goede actie van Frenkie de Jong!’
Spreekangst: Voor sommige leerlingen kan het in het begin spannend zijn om iets te vragen of vertellen aan een medeleerling of de leerkracht. Laat staan dat je in een groep iets durft te zeggen. Neem in het begin genoegen met een non-verbale reactie. Door instemmend te knikken, vriendelijk te lachen of (non-)verbaal kun je de leerling stimuleren om te spreken. Later kun je als leerkracht ondersteunen en taal uitlokken.
Geef positieve feedback op elke inbreng van de leerling. Dat geeft de leerling vertrouwen. In het begin is de vorm van de taal (of de zin correct is of dat het woord op de juiste manier is gebruikt) niet belangrijk. Later kun je de leerling bij vormfouten onnadrukkelijk verbeteren. Bijvoorbeeld de leerling zegt: ‘Papa kookde lekker’, dan zeg je: ‘Wat kookte papa voor jullie?’)
Mondelinge taal leer je door veel te spreken. Stimuleer leerling en kies activiteiten die hen uitlokken om ook met elkaar te spreken.
De leerkracht heeft het verhaal van Assepoester vertelt. Aan de hand van de platen vertelt de leerling in kernwoorden het verhaal na. Telkens past de leerling zijn mimiek aan als de prins teleurgesteld is of juist blij.
De leerling vertelt dat ze na schooltijd op het plein hebben gespeeld. Ze hebben touwtje gesprongen. De maakt een draaiende beweging met zijn/ haar hand. De luisteraar begrijpt de leerling niet direct. De leerling loopt naar het bord en wijst het plaatje van het touwtje springende kind aan.
De leerling vertelt een verhaal in een logische volgorde. Het is duidelijk over ‘wie’ het gaat en ‘wat er gebeurd is.
De streefdoelen alle leerlingen zijn de doelen die voor alle nieuwkomersleerlingen in het eerste jaar dat zij onderwijs in Nederlands volgen worden nagestreefd. Deze doelen zijn daarmee de richtlijn van wat er na één jaar onderwijs kan worden verwacht.
De leerkracht leest een verhaal voor van mees Kees. Het verhaal gaat over het whiteboard waar mees Kees met een watervaste stift op heeft geschreven. Hij probeert het uit te vegen met een doek. De leerkracht wijst naar het whiteboard en herhaalt terwijl ze naar een stift wijst: ‘Hij gebruikt de verkeerde stift!’
De leerkracht legt uit hoe je een bootje vouwt. De leerkracht doet het voor en ondersteund het voordoen met taal.
De leerkracht vertelt over Amsterdam met de bruggetjes en grachten. De leerling lacht en vertelt dat hij/ zij gevaren heeft met een boot in Amsterdam.
De leerling kan na het luisteren naar een tekst met behulp van plaatjes het verhaal/ de tekst in de goede volgorde leggen.
De leerling luistert naar het eerste gedeelte van een verhaal. Bijvoorbeeld een tekst over een potvis die is aangespoeld bij de Waddenzee. De leerkracht vraagt na de eerste alinea te hebben gelezen: ‘Wat denk je dat er met de potvis gebeurt?’ De leerling zegt: ‘Er komt een golf en de vis gaat terug de zee in’. De leerkracht leest de tweede alinea waarin duidelijk wordt dat het een hele zware vis is en dat hij niet uit zichzelf terug kan naar de zee. De leerling stelt zijn idee bij: ‘Ik denk dat er een kraan komt om de vis in de zee te helpen.’
De leerlingen bespreken in een groep hoe een aangespoelde potvis gered kan worden. De leerling stelt zichzelf de vraag: ‘Hoe zwaar is een potvis? Hoe komt het dat hij aangespoeld is?’
In een gesprek over een aangespoelde potvis mag iedereen een oplossing bedenken om het dier te redden. De leerling legt uit hoe hij het voor zich ziet. Hij kijkt naar de andere leerling om te kijken of ze begrijpen wat zijn idee is. Hij ziet een vragende blik van een medeleerling en legt zijn idee nog een keer uit en ondersteund zijn taal met bewegingen.
Een medeleerling legt uit dat de potvis een zoogdier is. De leerling ziet een vragende blik van een andere leerling en helpt bij de uitleg: ‘Een zoogdier is een dier waar baby’s in de buik van een dier groeien en melk drinken bij hun moeder, net als bij mensen en koeien.’
De leerlingen hebben na een les over eten en drinken de opdracht gekregen om in presentatie vorm te vertellen over gezonde en ongezonde voeding. Ze maken gebruik van afbeeldingen.
De leerling kan bij elke vraag vanuit de groep de hoofdboodschap aangeven. Bijvoorbeeld: een medeleerling vraagt: 'Waarom is chips ongezond en zijn aardappels gezond?'
Naar aanleiding van een presentatie mogen leerlingen vragen stellen. De leerling beantwoordt de vragen en/ of stelt zelf een vraag: ‘Wat zouden jullie doen bij als je iemand plastic ziet weggooien in de natuur?’
In een gesprek over hobby’s geeft één van de leerlingen aan op voetbal te zitten en dat ze onlangs een voetbalwedstrijd hebben gespeeld. Een andere leerling vraagt welke positie de leerling speelt. De leerling antwoordt: ‘ik sta achterin voor de keeper.’
De extra streefdoelen zijn de doelen voor de leerlingen die meer aankunnen, nog sneller door de leerstof kunnen of die over veel onderwijservaring, vaardigheden en kennis beschikken.
In de groep is groentesoep gemaakt. Twee leerlingen vertellen over wat de stappen waren om de soep te maken. De leerlingen vullen elkaar aan, als de ander iets vergeet. ‘Nee eerst hebben de ui gesneden.’
De leerling laat de andere uitpraten en wacht zijn beurt af.
Naar aanleiding van het thema ‘Eten en drinken’ is er een kok uitgenodigd die over zijn beroep vertelt. De leerling luistert en knikt als de kok vertelt over dat ze hele grote pannen hebben in het restaurant en/ of de leerling vraagt: ‘Voor hoeveel mensen kook jij?’
De leerkracht heeft een verhaal vertelt over een aangespoelde potvis. De leerling vertelt het verhaal terug (en wijst naar de foto van het strand met de aangespoelde potvis).
Er wordt gesproken over een voetbalwedstrijd. Eén leerling geeft aan dat de sterspeler slecht speelde.
De leerkracht geeft twee luistervragen als ze gaan kijken naar een kort filmpje over het hoge water in de IJssel. De leerling kijkt en luistert aandachtig naar het filmpje.
De leerkracht heeft voor een spreekbeurt een checklist opgesteld. De leerling gebruikt deze lijst bij de voorbereiding.
Vol enthousiasme vertelt de leerling dat hij op bezoek zijn geweest bij de familie en dat het fijn was om hen te zien.