Zorgen dat het loopt
Zorgen dat het loopt
Je wilt natuurlijk dat je gesprekken ‘lekker lopen’. Dat leerlingen voldoende gespreksstof hebben. Dat iedereen aan bod komt. En dat leerlingen echt tot denken komen. Hoe ondersteun je de voortgang en diepgang van een taaldenkgesprek?
-
Stel goede vragen of bied denkpunten
Met een goede vraag of een denkpunt daag je leerlingen uit om een stap verder of dieper te denken op een manier die ruimte schept voor nieuwe gedachten van leerlingen. En zo dat de kinderen die gedachten ook zelf verwoorden: dat zet hun taalleermechanisme in werking. In de compilatie hieronder zie je een paar voorbeelden. Onder de compilatie leggen we die uit.
Open vragen
Als vuistregel geldt: open vragen lokken uitgebreidere bijdragen uit dan gesloten vragen. Vragen als ”Wat nu?” of ”En dan?” bieden leerlingen alle ruimte. Ze kunnen zelf hun inbreng bedenken en verwoorden. Als de vraag meer gesloten is, worden de mogelijke reacties ingeperkt. In de compilatie hierboven zie je korte reacties op een gesloten vraag en uitgebreide reacties op een open vraag.
Gesloten vragen
Mag je dan nooit een gesloten vraag stellen? Natuurlijk wel. Soms kan je daarmee leerlingen juist prikkelen: “Wat is een beter transportmiddel om water te vervoeren: een vliegtuig of een truck?” In de compilatie betrekt de leerkracht zo Noellyn weer bij het gesprek: zij en Selim denken samen verder. De vraag zelf is gesloten, maar lokt uitgebreide redeneringen uit. Geef daar de ruimte voor: als een leerling alleen ‘ja’ of ‘nee’ zegt, blijf je even stil.
Bij echte beginners lukt een open vraag misschien niet meteen aan het begin van het gesprek, maar pas wat later. In de compilatie zie je hoe leerlingen niet reageren op de open vraag aan het begin “Wat nu?”, maar wel op de volgende, meer gesloten vraag: “Wat doe jij?” Iets later in het gesprek geeft Kaelah wel een uitgebreid antwoord op de open vraag “Waarom?”
Denkpunten
In plaats van vragen stellen, kun je af en toe ook een denkpunt inbrengen. Het woord zegt het al: een denkpunt is een bewering die leerlingen aan het denken zet. In een gesprek over thuiskomen met een gebroken been zegt de leerkracht bijvoorbeeld: “Ik zit ineens te denken: in heel veel huizen zijn de slaapkamers boven.” Een denkpunt geeft leerlingen nog meer ruimte dan een vraag. De kinderen kiezen zelf in welke richting ze verder willen denken en hoe ze dat kunnen verwoorden. Goed voor het taalleermechanisme dus.
Geen vragen
Hoe vaker leerlingen taaldenkgesprekken voeren, hoe meer ze eraan gewend raken op elkaar te reageren. Vragen van de leerkracht zijn dan steeds minder nodig. Dat zie je in de praktijkvoorbeelden over Watertekort en Vast in een grot: de leerlingen stellen elkaar kritische vragen. De leerkracht luistert en bewaakt de balans in het gesprek. En ze houdt in de gaten of ze een extra uitdaging moet inbrengen.
Lees meer over goede openingsvragen -
Bouw het probleem samen uit
Een taaldenkgesprek begint met een rijk, goed gekozen probleem: een krachtige kwestie. Beperk je bij de start tot een korte introductie. In de loop van het gesprek kun je het probleem samen met de kinderen uitbreiden en verdiepen. In de compilatie hieronder zie je drie voorbeelden. Onder de compilatie lees je meer uitleg.
Een leerling brengt een probleem in
Soms brengt een leerling zelf een probleem in. Tijdens een gesprek over thuiskomen met een been in het gips, roept Scarlett opeens: “Maar een probleem is hoe kun je dan slapen?” De andere leerlingen haken enthousiast in. Aan dit soort inbreng geef je natuurlijk alle ruimte. Je nodigt de andere kinderen uit om erop door te gaan.
Het probleem lijkt (te) snel opgelost
Wat nu als kinderen heel snel met een oplossing komen? Is het gesprek dan voorbij? Dat hoeft niet. Je kunt het probleem lastiger maken, door die gemakkelijke oplossing uit te sluiten. In het gesprek Dichte deur is de vraag: wat als je na het buiten spelen thuiskomt en er is niemand thuis? Voor Mert lijkt het probleem snel opgelost: de achterdeur van zijn huis is altijd open! Daarmee zou het gesprek voor hem afgelopen zijn. En dus moet de leerkracht het probleem verzwaren: “Wat nou als je geen achterdeur hebt? Of die zit op slot?”. Het gesprek krijgt een nieuwe impuls. Iedereen – inclusief Mert – is enthousiast om verder te denken.
Het gesprek valt stil
Als leerlingen uitgepraat dreigen te raken, kun je een nieuw aspect inbrengen. In het gesprek over het gebroken been praten leerlingen bijvoorbeeld over Scarletts vraag: “Hoe kun je dan slapen?” Ze denken in eerste instantie vooral aan hoe je in en uit bed komt. Als ze uitgepraat raken, zegt de leerkracht: “Ik zit opeens te denken: in heel veel huizen zijn de slaapkamers boven.” Dit levert weer allerlei nieuwe gespreksstof op: de kinderen gaan bedenken hoe je dan de trap op komt.
Tip: Bedenk bij de voorbereiding van het gesprek alvast een paar uitbreidingen van de kwestie. Als het nodig is, kun je dan makkelijk een nieuw aspect inbrengen.
-
Ga mee in verrassende ideeën
Soms komt een leerling met inbreng die niet logisch of passend lijkt. Toch loont het de moeite om daarop in te gaan. Er komen vaak namelijk verrassende ideeën uit. Zo bedenkt Ece in het praktijkvoorbeeld over Tijgers vangen, dat je de ontsnapte tijger kunt zoeken met een koptelefoon. De leerkracht begrijpt het niet en vraagt door. Ze blijkt een telefoon te bedoelen: daarop zie je waar de tijgers zijn. Dit brengt gesprekspartner Kaelah op het idee om overal camera’s te plaatsen.
Soms hebben leerlingen verrassende voorkennis. In een gesprek over drinkwater stelt Kostya voor om natuurwater te zuiveren met bananenschillen. Daar hebben de anderen (inclusief de leerkracht) nog nooit van gehoord. Maar Kostya blijkt te weten dat je met bananenschillen zware metalen uit water kunt filteren. Een waardevolle aanvulling dus!
-
Vat samen en orden
Een krachtige kwestie lokt allerlei ideeën uit. Soms komen ze snel achter elkaar, soms worden ze wat moeizaam geformuleerd. Het helpt de kinderen dan als je af en toe structuur aanbrengt in de inhoud: je ordent de oplossingen. Of je vat de bedoeling van een leerling even samen, zodat de anderen het ook snappen. Dat zie je in het fragment hieronder.
Leg na zo’n samenvatting meteen de beurt weer terug bij de leerlingen. Koppel er bijvoorbeeld een vraag aan. In een gesprek over thuiskomen met een gebroken been praten leerlingen over hoe je je verplaatst in huis. De ene leerling heeft het over krukken, de ander over een rolstoel. Na een tijdje valt het stil. Dan zegt de leerkracht: “Dus je hebt in huis krukken nodig en een rolstoel. Of krukken óf een rolstoel. Wat is handiger: zijn krukken nou handig of is een rolstoel handiger?” Deze vraag lokt uit dat de leerlingen beide middelen vergelijken. Prikkel leerlingen om meer te zeggen dan alleen ‘krukken’ of ‘rolstoel’: blijf stil en kijk afwachtend. Vaak gaat het dan vanzelf. Blijft het te lang stil? Stel dan een vraag als: “Hoezo?”
Een samenvatting verheldert de lijn van het gesprek. In een gesprek over een watertekort in Nederland bespreken leerlingen bijvoorbeeld allerlei ideeën om water te ‘pakken’ in andere landen, of zeewater schoon te maken. Na een tijdje vat de leerkracht samen, en biedt meteen een aantal schooltaalwoorden aan:
LK: Ik hoor al twee hele goede ideeën. Idee één was, we gaan water transporteren. We halen water uit een ander land, en we brengen het naar Nederland. En het tweede idee was, we gaan water zuiveren, water schoonmaken. Water uit de zee, wat je schoonmaakt waar je het zout uithaalt.
C: Maar het probleem met de tank van Noellyn is… als je denkt hoeveel mensen in Nederland leeft, je kunt niet…
De leerlingen bespreken de voor- en nadelen van beide opties. En leerling Xavier pikt meteen het woord transport op! -
Bewaak de balans in inbreng
In een taaldenkgesprek praten leerlingen zoveel mogelijk op eigen initiatief. Zolang de inbreng van leerlingen in balans is, bepalen ze zelf wanneer ze de beurt nemen. Alleen als de inbreng uit balans raakt, stuur je bij. Probeer hierbij de spontaniteit in het gesprek zoveel mogelijk te behouden. In de compilatie zie je een aantal manieren waarop je dat kunt doen.
Tip: gebruik liever geen ‘beurtverdelingsmiddelen’ als een praatstok of beurtfiches. Deze geven het gesprek iets onnatuurlijks en halen de vaart eruit.
De beurt geven
In het praktijkvoorbeeld Vast in een grot zie je een levendige discussie tussen vijf bovenbouwleerlingen. In dit mondige groepje komt Meryem moeilijk aan het woord. Ze probeert een idee in te brengen, maar anderen praten er overheen. Als het gesprek even stilvalt, geeft de leerkracht Meryem expliciet de ruimte voor een beurt: “Meryem, jij zei nog iets interessants.” Meryem neemt het woord en het gesprek krijgt een nieuwe impuls.
Vingers opsteken
Leerlingen zijn vaak erg gewend om hun vinger op te steken als ze iets willen zeggen. In een taaldenkgesprek wil je dit niet. Daar zullen sommige leerlingen aan moeten wennen. En misschien jij zelf ook wel. Bespreek dit met leerlingen: leg uit dat ze zelf de beurt mogen nemen. Bespreek ook dat ze zelf in de gaten kunnen houden of iedereen aan bod komt.
En als een leerling toch zijn vinger opsteekt? Maak non-verbaal duidelijk dat hij zelf de beurt mag nemen. In het praktijkvoorbeeld over de Dichte deur zie je bijvoorbeeld hoe Tori en Haruto allebei hun vinger op steken. De leerkracht legt met een gebaar de beurt open. Tori neemt het woord en het gesprek gaat door.
Zie je dat een leerling er herhaaldelijk niet tussenkomt? Of ondanks jouw non-verbale reactie met een vinger omhoog blijft zitten? Dan kun je de leerling expliciet aanmoedigen om de beurt te nemen: “Haruto, wil je iets zeggen?”
Een gerichte vraag stellen
Als een leerling lang stil is, kun je een gerichte vraag stellen. In een gesprek over een verregende verjaardag komt Seniha bijna niet aan het woord. De leerkracht stelt een gerichte vraag: “Wat denk jij Seniha? Hoe kun je het probleem nou oplossen dat de taart kapot is?” Seniha krijgt hiermee expliciet denktijd. Ook de andere leerlingen weten dat zij de beurt heeft. In haar vraag geeft de leerkracht bewust wat extra context, zodat Seniha makkelijk kan aanhaken. Het blijft een tijdje stil, maar dan komt Seniha met een mooi idee.
De beurt beschermen
Natuurlijk komt het voor dat leerlingen door elkaar praten of elkaar in de rede vallen. Vaak doordat ze zo betrokken zijn bij het onderwerp. Als steeds dezelfde leerling niet kan uitpraten, wordt het tijd om zijn beurt te beschermen. Misschien kan dat non-verbaal, met een klein gebaar. Blijft het gebeuren? Onderbreek dan het inhoudelijke gesprek en spreek de leerling die er doorheen praat aan. Dit zie je in het laatste deel van de compilatie.
-
Blijf erbij!
Hoe meer de leerlingen oefenen met taaldenkgesprekken, hoe beter ze erin worden. Betekent dit dat ze jou niet meer nodig hebben? Nee! Natuurlijk kunnen leerlingen ook zelfstandig interessante gesprekken voeren en kunnen ze daar ook taal van leren. Maar om het taalleermechanisme van leerlingen optimaal te activeren, hebben ze uitdaging nodig. En die uitdaging krijgen ze van jou. Jij verdiept met leerlingen de kwestie, geeft feedback, stelt vragen en brengt nieuwe denkpunten in. In een gevorderd groepje zal je vaker stil zijn. Maar je wordt nooit overbodig!