main-logo
Didactiek
Didactiek

Steun bij het praten

Steun bij het praten

In taaldenkgesprekken staat communicatie centraal. Het gaat niet om ‘de perfecte Nederlandse uiting’. Het gaat erom dat de leerling zijn bedoeling kan overbrengen. Hoe kun je leerlingen hierbij helpen en steun bij het praten bieden?

Steun bij het praten

  • Alle taal mag

    Nodig leerlingen uit om alle taal te gebruiken die ze hebben. Nederlands, eigen taal, Engels, gebaren. Alles wat helpt, mag! In de compilatie zie je hoe een leerling even snel iets uitlegt in het Arabisch. Hoe leerlingen uitbeelden wat ze bedoelen. Hoe leerlingen Engels als tussentaal gebruiken. En hoe een leerling iets opzoekt en aanwijst op Google Maps.

    In het praktijkvoorbeeld over tijgers vangen zie je hoe leerlingen en leerkracht samen vertellen en uitbeelden hoe je een tijger kunt vangen met een stuk vlees. Door de gebaren begrijpt iedereen aan tafel het idee.

  • Stimuleer omschrijven

    Stimuleer leerlingen om onbekende woorden te omschrijven. Zodra een medeleerling of de leerkracht begrijpt wat de leerling bedoelt, kan hij het Nederlandse woord aanreiken. In dit praktijkvoorbeeld over watertekort wil Sama iets zeggen over het zeven van natuurwater. Maar ze kent het woord ‘zeef’ niet. Ze omschrijft:

    S: Eerst we moeten die voor de thee. Als in de thee zit zo, dit is thee, soms thee zit in de zak en soms niet. Ja als soms niet in de zak en dan we kun, we moeten die kleine… en dan thee erop en dan de kleine thee kan niet drinken.
    LK: Ah, bedoel je een zeef? Een soort bordje maar dan met gaatjes erin.
    S: Ja!

    Sama kan verder met haar verhaal.

  • Bied visuele ondersteuning

    Het kan leerlingen helpen als ze tijdens een gesprek dingen kunnen aanwijzen. Heb je tijdens de introductie van de kwestie een afbeelding gebruikt? Hou die er dan bij. Leerlingen kunnen het beeld tijdens het gesprek gebruiken om aan te wijzen wat ze bedoelen.

    Leerlingen kunnen ook zelf op zoek naar visuele ondersteuning, bijvoorbeeld via Google. In een gesprek over watertekort wil Selim bijvoorbeeld iets zeggen over ijs importeren uit Antarctica. Hij komt niet op de naam van het continent. Hij loopt naar het digibord, opent via Google een wereldkaart en wijst Antarctica aan. Een klasgenoot roept: “Antarctica!” en pakt het idee direct op.

    Lees meer over hoe je beeld kunt gebruiken als introductie
  • Los onbegrip of spraakverwarring op

    Monitor continu of leerlingen elkaar begrijpen. Zolang dit het geval is, hoef je onjuiste of onvolledige uitingen niet te corrigeren. Grijp pas in als er onbegrip of spraakverwarring dreigt te ontstaan.

    In dit fragment over een dichte deur ontstaat spraakverwarring over het woord ‘bellen’: de ene leerling bedoelt opbellen, de andere leerling aanbellen. De leerkracht grijpt in. Daarna geeft ze de beurt terug en kan het gesprek weer verder gaan.

    LK: Ja, want er zijn natuurlijk twee soorten bellen, hè. Je hebt aanbellen bij de deur en je hebt bellen met de telefoon.
    M: Ja!
    LK: Ja, ja. Dus dat moeten we even goed… ja. Dus wat moet jouw buurman doen?
    M: Mijn moeder bellen met de telefoon.
    LK: Oké, oké, ja. En Tori, wat vroeg jij nou aan Mert?

  • Geef feedback

    Feedback is er in taaldenkgesprekken op gericht dat het kind meer vertelt, doorgaat met zijn verhaal, of uitlegt wat hij bedoelt. Voorbeelden hiervan zie je in het praktijkvoorbeeld over drinkwater maken en het voorbeeld over tijgers vangen. De leerkracht moedigt aan, parafraseert, vraagt door en reageert verbaasd op verrassende inbreng. Met deze feedback lukt het Adnan en Ece een idee uit te leggen.

    Tips:

    Bevestig regelmatig dat je de leerling volgt en begrijpt. Dit kun je doen door te knikken of kleine luisterresponsen te geven (“Hmmm”, “Ja”). Deze feedback suggereert geen correctheid, maar is gericht op communicatie. Het stimuleert de leerling om door te praten.
    • Waardeer inhoudelijk en moedig aan: “Slim!”, “Goed idee!”, “Vertel eens meer!”
    • Vraag om verduidelijking. Simpel maar effectief: als je niet begrijpt wat een leerling bedoelt, vraag er dan naar! Zo stimuleer je de leerling om andere (taal)middelen in te zetten. Lees bijvoorbeeld onderstaand fragment uit het gesprek met Ece over tijgers vangen:
    LK: Ik zoek de tijger.
    K: Dan…
    E: De koptelefoon.
    LK: Met de koptelefoon?
    E: Ja.
    LK: Wat bedoel je?
    E: Where is de tijger kijk. (gebaart alsof ze op scherm mobieltje kijkt)
    LK: Ah, je kijkt op de … op je telefoon.
    E: Ja.
    LK: Slim!
    Het woord ‘koptelefoon’ leek in de context onlogisch, maar Ece’s idee was heel waardevol!
    • Parafraseer, zodat de leerling weet of hij begrepen wordt. Met een parafrase kun je de inbreng van een leerling verduidelijken en uitbreiden, zodat anderen kunnen reageren. Dit zie je bijvoorbeeld in het praktijkvoorbeeld over tijgers vangen: Binyam en Rayssa gebruiken losse woorden en gebaren voor hun idee. De leerkracht parafraseert in simpele zinnen.
    • Geef verbaasde vragende luisterrespons. Met een vragende herhaling prikkel je leerlingen om uit te leggen wat ze bedoelen. Adnan zegt dat water koken gevaarlijk is. De leerkracht vraagt: “Gevaarlijk?” Adnan gebruikt daarna een complexe taalfunctie om uit te leggen dat je het water lang genoeg moet koken om alle bacteriën te doden.
    • Verbeter impliciet. In taaldenkgesprekken verbeter je meestal indirect. Je geeft onjuiste of onvolledige uitingen in een betere of volledigere vorm terug. Als een natuurlijke reactie in het gesprek, niet als een ‘correctie’. Als een kind losse woorden gebruikt, maak jij er zinnen van. Als een opmerking door zinsbouw moeilijk te begrijpen is, parafraseer jij op een manier die andere leerlingen beter begrijpen. Ece en haar gesprekspartner Kaelah gebruiken in het praktijkvoorbeeld over tijgers vangen losse woorden en mixen Nederlands en Engels. De leerkracht parafraseert in eenvoudige Nederlandse zinnen.
     Verbeter expliciet als dat nodig is. Soms is het waardevol een verkeerde uitspraak expliciet te corrigeren. In een gesprek over waterzuivering spreekt Selim bijvoorbeeld steeds over een ‘okiesjan’, waar hij oceaan bedoelt. Hier is correctie zinvol, omdat anderen hem anders niet begrijpen. De leerkracht geeft de juiste uitspraak en Selim neemt deze direct over. Denk dus niet dat corrigeren niet ‘mag’: soms is correctie even nodig en handig, in dienst van de communicatie. Impliciet waar mogelijk, expliciet waar nodig!
    • Lok met je feedback uitleg van het kind uit. Deze korte compilatie laat zien hoe waardevol het is om de inhoud echt uit de leerling te laten komen. Sama vertelt wat er nodig is voor een feestje in het park. In het eerste deel van het fragment noemt ze het woord ‘doek’. De leerkracht levert zelf de uitleg: “Ah, een doek voor op de grond. Daar kun je lekker op zitten!” Sama valt stil. Later oppert Sama om een auto mee te nemen. Nu vraagt de leerkracht alleen: “Auto?” Sama gaat zelf verder met uitleggen en een andere leerling haakt in.

  • Bied passende school- of vaktaal

    Soms helpt een school- of vaktaalwoord leerlingen om preciezer te verwoorden wat ze bedoelen.

    In het praktijkvoorbeeld Vast in een grot! stelt Meryem voor om een touw te gebruiken om de route naar de uitgang te markeren: “Je hoeft niet de rau… roe… /route/ in jouw hoofd houden, je kan zien de weg met de touw.” De leerlingen opperen allerlei ideeën om de route te markeren, zonder dat ze hierbij het woord gebruiken. Dan reikt de leerkracht het aan: “Maar ze moeten dus een manier vinden om de route te markeren, heet dat, om de route te onthouden.”

    In een gesprek over watertekort in Nederland, oppert een leerling om water te ‘pakken’ in andere landen. De leerkracht biedt het woord ‘transport’ aan en leerlingen nemen het direct over. Het taalniveau van het gesprek gaat hiermee een stap omhoog. In de compilatie zie je hoe dat gebeurt.

  • Bied denk- en spreekruimte

    Blijf stil

    Soms help je leerlingen het beste door niets te doen. Als je bewust een stilte laat vallen, heeft de leerling tijd om na te denken. Zo’n stilte mag best even duren, misschien langer dan jij zelf comfortabel vindt. In de compilatie zie je hoe Seniha na een stilte van bijna twintig seconden (!) tot een mooie uiting komt.

    Denkruimte is natuurlijk geen garantie voor succes. Soms lukt het leerlingen ook na een lange denkpauze niet om hun bedoeling te verwoorden. Maar dat is niet erg: er komt altijd een nieuwe kans.
    In de compilatie zie je een voorbeeld van een ‘mislukte’ stilte, en dat die niet zo erg is.

    Maak expliciet dat iedereen denktijd mag nemen

    Maak duidelijk dat denktijd belangrijk is. In het praktijkvoorbeeld over tijgers vangen zie je hoe leerlingen na expliciete denktijd alsnog met een idee komen:
    LK: Oké. Maar hoe gaan de tijgers dan in de kooi?
    K: Ik weet niet.
    LK: Hmmmm… (stilte). Even denken.
    E: Eh, groot net. (en maakt ‘vang’-gebaar)
    LK: Ahhhh, met een groot net.
    In de compilatie zie je dat leerlingen dit zelfs overnemen: terwijl Seniha nadenkt, zegt Ghena “Ik ga denken ook.”

    Breek je eigen beurt af
    Ben je zelf aan het woord, maar merk je dat een kind ook iets wil zeggen? Geef dan in principe het kind voorrang: misschien is meer inbreng van jou op dit moment niet nodig. In de compilatie zie je verschillende voorbeelden, op verschillende momenten in een gesprek. De leerkracht breekt direct haar eigen beurt af en laat de leerling verder gaan. Zo vergroot ze de spreekruimte voor de leerlingen. En dat is immers je doel!

Deel deze pagina