De ervaring die een kind heeft opgedaan in de thuissituatie vormt de beginsituatie. Dit is het vertrekpunt voor het aanbod om de motorische ontwikkeling te stimuleren op school.
Denk aan het verschil in de grove, fijne motoriek en lichaamsoriëntatie en ruimtelijke oriëntatie.
Ontwikkeling van aspecten als evenwicht, gooien en vangen, kruipen, klimmen, springen, huppelen, hinkelen: steeds vaardiger worden in het gecontroleerd en soepel bewegen van het hele lichaam.
Ontwikkeling van kleinere, fijnere beweging van armen, handen en vingers. Goede oog-handcoördinatie.
Koppeling tussen zintuigen en motoriek.
Ontwikkeling van de kleine motoriek, met teken-en schrijfgereedschap. Goede oog-hand coördinatie.
De kennis van het eigen lichaam. Deze basiskennis is nodig voor de ontwikkeling van de ruimtelijke oriëntatie. Lichaamsoriëntatie gaat via doen, actief handelen. Bron SLO.
Is ervaring met het eigen lichaam in de ruimte (bijv. lichaamsdelen benoemen), relatie tussen zichzelf en andere elementen in de ruimte (bijv. routes lopen) en het platte vlak (bijv. figuren naleggen).